Herwilderen

19/08/2023

Als we delen van de publieke ruimte, onze tuinen en bedrijfsterreinen laten herwilderen, kunnen we jaarlijks 1.2 miljoen ton aan broeikasgasuitstoot besparen (Noels ea, Klimaatschok, 2022). Hier werken we uiteraard onversaagd aan mee. Niet alleen omwille van het capteren van Co2 maar ook omwille van de biodiversiteit, de waterhuishouding en ga zo maar verder.

Maar hoe pakken we dat herwilderen nu concreet aan? Er zijn 3 basismethoden waarmee je snel aan de slag kan. De ene is wat duurder maar hip en trendy, de andere wat langzamer maar spotgoedkoop en meestal kom je dan toch ergens in het midden uit. We beginnen met het hippe "tiny forest".

Het principe van een "tiny forest" werd in de '70 uitgedokterd door de Japanse botanicus Akira Miyawaki. Dat klinkt als in steen gebeiteld. Het komt er op neer dat je op een relatief kleine oppervlakte (de grootte van een tennisbaan) met een groot aantal inheemse boomsoorten en een heel hoge plantendensiteit op korte termijn een biodiversiteitsbom gaat realiseren. Je gaat volgens de richtlijnen minstens 3 bomen per m2 aanplanten en na de aanplant mag je ten minste 10 jaar niet interveniëren. Doordat de bomen (te) dicht bij elkaar worden geplant, concurerren ze met elkaar om licht en zullen ze zeer snel de hoogte in schieten.

Om deze reden vinden wij de keuze voor het "tiny forest" concept ietwat problematisch. Je krijgt immers na een dikke 10 jaar een bos vol iele boompjes met langvezelig, zwak en scheef gegroeid hout. Na een initieële biodiversiteitswinst, moet je drastisch interveniëren om de concipieringssfouten van de oorspronkelijke aanplant recht te trekken. In de praktijk wil dit zeggen dat je een substantieel deel gaat wegzagen en de overgebleven aanplant in suboptimale conditie gaat verder ontwikkelen. En dat is eufemistisch uitgedrukt. De kans op structurele verzwakkingen, permanent beschadigde habitussen door concurrentievormen met valhout en ontworteling tot gevolg zijn namelijk erg groot op langere termijn.

Hiertegenover staan 2 concepten die duurzamer en goedkoper zijn: het principe van spontane ingroei en de wijkers- blijvers methode (zoals beschreven in Stappen naar een ecologische tuin, Velt, 2008).

Voor grote percelen en landschapsinrichtingen kiezen we ervoor om initieel niet te intervenieren in het terrein. We stellen een plan op waarbij we de spontane aangroei van de in de bodem aanwezige zadenbank begeleiden naar het gewenste eindbeeld. Dit is in het vlakke land meestal een bos. Wanneer je immers geen onderhoudsingrepen uitvoert op een braak liggend terrein, zal dit in onze regio steeds evolueren naar een bos. Na een vijftal jaar kan ervoor gekozen worden om dominante soorten weg te zagen en een aantal interessante inheemse soorten aan te planten om de biodiversiteit te vergroten.

Deze methode is contra intuitief omdat je geen directe visibiliteit hebt van de doelstellingen van je project waardoor politici er dikwijls weigerachtig tegenover staan. Wanneer je een terrein gaat aanplanten met voorgekweekte bomen zoals bij het tiny forest concept, heb je op korte termijn (zelfs voor de volgende verkiezing) een tastbaar resultaat bereikt. Dat wil zeggen: indien de jonge bomen aanslaan en ze niet door de droogte en de versterkte onderlinge concurrentie voortijdig uitvallen. In dit kader is me de Turkse nationale aanplantactie van november 2019 steeds bijgebleven. Tegen januari 2020 was 90% van de 11 miljoen aangeplantte bomen reeds afgestorven tgv de droogte. (De Standaard 30.01.2020). In plaats van de beoogde Co2 captatieput heeft deze actie dus een netto Co2 uitstoot gekend.

Bij de methode van de spontane ingroei begeleid je jouw terrein met de principes van de natuurlijke successie. De vegetatie evolueert kortweg van pioniersfase naar grassen, ruigte, struiken, pioniersbomen en uiteindelijk bos. Maar je mag niet vergeten dat ook het bodemleven evolueert met gelijklopende successiefasen. In de pioniersfase is de bodem namelijk bacteriedominant terwijl een bosbodem gedomineerd wordt door schimmels en veel rijker is aan koolstof en humeus organisch materiaal tgv achtergelaten resten van de eerdere successiefasen. (Teaming with microbes, Lowenfels en Lewis, 2010)

Dit is dan ook de reden dat bij de aanplant van bomen compost, schimmelhoudende substraten en een hakselhout mulchlaag worden aangebracht. Je gaat immers een vegetatie aanbrengen op een bodem die er nog niet klaar voor is.

Bij de wijkers- blijvers methode daarentegen gaan we wel bomen en struiken aanplanten maar voorzien we de hoger vernoemde bodembewerking (compost en mulch) om een geslaagd resultaat te bekomen. Je plant een variatie van bomen en heesters maar hanteert een plantdichtheid van 1 boom per m2 (ipv 3 bij het tiny forest). Je gaat vervolgens na een viertal jaar de beplanting wegzagen (wijkers) die in de weg groeien van de blijvers. Wanneer je niet de wens hebt om de beplanting te laten doorgroeien tot de hoogte van een bosje, kan je om de 4 jaar, 1/4e van de aanplant afzagen tot op 20 cm van de grond. De plant zal meerstammig terug opschieten zodat er een dichtbegroeid struweel ontstaat. Dit hakhoutbeheer zorgt voor een semicultureel en wel erg biodivers struweel. Het voordeel van deze methode is dat de struiken en bomen begeleid de ruimte krijgen om uit te groeien tot een mooi geheel.

Omwille van het snelle, natuurrijke en mooie resultaat, kiezen we voor particuliere tuinen en bedrijfssites meestal voor de wijkers- blijvers methode met hakhoutbeheer. Op grotere sites is het zowel economisch als ecologisch beter om te opteren voor spontane ingroei.